Kenmerken
De grootte van het wilde konijn zit tussen die van de echte hazen en de fluithazen in met een lengte van 35 tot 50 cm. De precieze lengte is afhankelijk van het ras. De achterpoten van het konijn zijn relatief
veel korter dan die van de hazen, maar langer dan die van de fluithazen. De buik is veel lichter van kleur dan
de rug, vaak wit. Ook de onderzijde van de staart en de poten is wit.
Leefwijze
Het konijn leeft alleen van plantaardig voedsel. Ook eet het zijn eigen keutels op (coprofagie).
Gebit
Konijnen behoren niet tot de knaagdieren, al wordt dit vaak gedacht.
Knaagdieren beschikken in het bovenste deel van het gebit over maar twee snijtanden terwijl haasachtigen er vier hebben, waarvan de twee stifttanden
achter de bovenste snijtanden staan.
Voedster, rammelaar en lamprei
Een voedster of moer is een vrouwelijk konijn. Deze is naast een verschil
in geslachtsorganen van het mannelijk konijn te onderscheiden omdat haar lijf langer is en de kop
minder grof. Bij een jong konijn is dit onderscheid moeilijker te zien. De
voedster van het tamme konijn is over het algemeen rustiger dan de rammelaar, behalve
wanneer ze drachtig is; dan kan ze behoorlijk uitvallen en
fel bijten. Na de bevalling als ze net jongen hebben gekregen zijn ze zeer
beschermend en soms agressief. De rammelaar of ram is een mannelijk konijn.
Deze is temperamentvoller dan de voedster. De rammelaar is meestal dikker en
zwaarder en heeft een bredere kop. Het jong van een konijn heet een lamprei.
Tam konijn
Het konijn is in een vrij groot aantal vormen gedomesticeerd (tot huisdier gekweekt).
Het konijn werd al in de Romeinse tijd gedomesticeerd. Eerst werd het dier
gehouden voor het vlees en de vacht, later ook als gezelschapsdier. De Romeinen hielden het konijn
in parkjes met hoge muren, de zogenaamde leporaria. Behalve volwassen
dieren aten zij ook pasgeboren konijntjes, die als delicatesse werden beschouwd. In middeleeuwse kloosters werd voor het eerst melding gedaan van kleurveranderingen. Pas in het midden van de 19e eeuw werden konijnen ook als hobbydier gehouden, waarbij er speciale konijnententoonstellingen werden gehouden. Na de Tweede Wereldoorlog werd het konijn een populair gezelschapsdier.
Uiterlijk
Konijnenrassen variëren zeer van grootte, kleur, vachtlengte en in de stand
van de oren. Een groot ras zoals de Vlaamse Reus kan meer dan acht kilogram wegen, terwijl dwergkonijnen nauwelijks een kilogram wegen. Het gewone konijn weegt ongeveer anderhalf tot twee kilogram.
Over het algemeen hebben tamme konijnen een korte vacht, maar het Angorakonijn heeft juist een snelgroeiende, wollen vacht. Kruisingen tussen wilde en tamme konijnen brengen meestal sterke,
veelbehaarde jongen voort die ook allerlei kleuren kunnen hebben. Een konijn bezit geen hoektanden. In de bovenkaak zitten er wel twee stifttanden, twee zeer grote snijtanden, zes voorkiezen en zes kiezen. Op deze
kleine tandjes (stifttanden) rusten de onderste snijtanden wanneer het dier niet eet. In de onderkaak heeft het konijn twee zeer grote snijtanden, vier voorkiezen en zes kiezen.
Ziekten en problemen
Konijn met myxomatose
Konijnen zijn heel kwetsbaar voor ziekten en dan vooral voor myxomatose en rabbit
haemorrhagic disease (RHD), twee virusziekten. Als een konijn zo'n
ziekte eenmaal heeft, is het meestal niet meer te redden. Tamme konijnen kunnen
ingeënt worden tegen deze ziekten: eenmaal per jaar tegen RHD en tweemaal tegen
myxomatose. Tegenwoordig is er ook een vaccin dat 1 jaar werkzaam is voor beide
ziektes, wel is hier een incubatietijd van drie weken en schijnt dit vaccin
minder tegen RHD te werken als deze al eerder door de zogenoemde Cunical is
toegediend.
Er zijn ook enkele veelvoorkomende problemen bij konijnen waaronder "olifantentanden". De tanden van een konijn groeien altijd door. Wanneer de voortanden niet goed aangelegd zijn of beschadigd zijn geraakt, groeien deze scheef door. Ze raken dan de tegenoverliggende voortanden niet meer en worden te lang. Een gezond konijn zal zijn voortanden slijten door het eten van vezelrijke producten, zoals gras,
hooi en bladgroente. Vaak wordt foutief aangenomen dat voor de slijtage van de
voortanden takken of iets dergelijks nodig zijn. Desondanks zal een konijn graag gebruikmaken van wilgentakken, waarvan het hout niet splintert. Dieren met voortanden die te lang doorgroeien kunnen hun mond niet dichtdoen,wat de dieren verhindert te eten. De dieren zullen verhongeren als de tanden
niet door bijvoorbeeld een dierenarts worden afgeslepen. Het is een grove fout om tanden te knippen (in plaats van te slijpen). Bij het knippen wordt zoveel kracht gebruikt dat de tanden kunnen
splijten of barsten wat ontstekingen met abcesvorming kan veroorzaken. Daarom is het beter ze af te slijpen. Het is nog beter om de tanden van het konijn te laten verwijderen door een dierenarts. Er moet dan wel rekening worden gehouden dat het voedsel van het konijn dan in kleine hapklare brokken wordt aangeboden.
De meeste konijnen passen zich goed aan om zonder voortanden te eten. Ze zijn immers gewend geraakt om hun voortanden niet te kunnen gebruiken.
Konijnen hebben een zeer gevoelige spijsvertering. Om haar optimaal te
functioneren heeft het konijn vooral behoefte aan een grote vezelopname. Die
haalt het voornamelijk uit gras, hooi en bladgroente. In bepaalde situaties,
zoals bij pijn, stress of tijdens de verharing gaan konijnen wel eens minder
eten en dit veroorzaakt een vertraagde darmwerking. Hierdoor ontstaat
"gas" in de darmen, wat voor het dier zeer pijnlijk is en waardoor
het stopt met eten. De spijsvertering loopt dan het risico helemaal stil te
vallen en als hier niet op gereageerd wordt, zal het dier sterven. Daarom geldt
als vuistregel: een konijn dat niet eet is een ziek konijn. Een bezoek aan de
dierenarts is dan noodzakelijk.
Verzorging
Voedend moederkonijn
Konijnen zijn van huis uit groepsdieren,
echter is het niet verstandig om meerdere dieren in een ren te houden. Konijnen
kunnen rivaliserend
gedrag gaan vertonen in kleinere ruimtes, wat uit kan lopen op hevige
gevechten. Dit is niet per definitie zo, maar meestal wordt aangeraden om twee
konijnen te houden. Als je aan twee dieren wilt beginnen is de beste combinatie
een gecastreerd mannetje met een gesteriliseerd
vrouwtje. Konijnen kunnen ook op latere leeftijd aan elkaar gekoppeld worden.
Dit vraagt wel om een nauwkeurige aanpak. De (evt. gesteriliseerde) voedster en
het gecastreerde mannetje moeten elkaar eerst leren kennen in een neutrale
ruimte (voor geen van de konijnen bekend). Daarna vraagt het een regelmaat van
koppelen, splitsen, hokken aan elkaar schuiven en observeren. U moet vooral
geduld hebben. Een vierdaagse koppeling werkt in de praktijk zeer goed. In de
diverse dierenopvang centra waar ook knaagdieren worden gehuisvest zijn ze vaak
op de hoogte van het karakter van een konijn en de regels omtrent koppelen.
Redenen om een voedster (al is de ram gecastreerd) toch te laten
steriliseren:
Tegen die tijd dat een voedster 4-5 jaar is heeft zij - mede afhankelijk
van het ras - een kans van 50-80% om te sterven aan baarmoeder(hals)kanker.
Het bakerpraatje dat dit niet zo zou zijn als zij een nest heeft gehad moet
krachtig uit de wereld geholpen worden. Aantasting van de baarmoeder door kanker en ontstekingen
is helaas zeer veelvoorkomend. Dring er dan ook op aan dat bij sterilisatie
óók de baarmoeder (al is het maar deels) wordt verwijderd - want dit is niet
altijd standaard het geval.
Konijnen kunnen zowel binnen als buiten leven in een hok. Konijnen kunnen
goed tegen kou maar niet tegen tocht, nattigheid en felle zon. Ze hoeven dan
ook niet tijdens een vorstperiode in een schuur gezet, tot -15 graden Celsius kunnen ze prima leven. Wel hebben
konijnen een warm tochtvrij hok nodig
met voldoende stro. Konijnen kunnen ook makkelijk binnen leven. De dieren zijn
erg schoon en verspreiden geen nare luchtjes, zolang je de kooi maar op tijd
schoon maakt. Omdat konijnen veel lichaamsbeweging nodig hebben moet je ze
regelmatig los laten lopen in een grote (buiten)ren of in de kamer, zolang de
dieren niet bij giftige planten en elektrische bedrading kunnen
komen. Bedrading kan worden weggewerkt in plinten en goten.
Konijnen zijn uitzonderlijk zindelijke dieren. Het is overbodig om ze in
bad te doen. Soms, bij warm weer, zal het konijn bevuild stro opgraven om zich
te koelen. Hierdoor ontstaan plekken in de vacht die moeilijk te verwijderen
zijn. Een wasbeurt kan helpen, maar meestal verliest het konijn de plekken pas
tijdens de rui. Kuis het hok
dus op tijd uit. Je moet je konijn iedere week even borstelen. Dit is goed voor
de bloedsomloop van het konijn en de oude haren
worden verwijderd. De tanden van het konijn groeien altijd door en ze moeten
dus af kunnen slijten. Het beste is veel hooi
en takken (zoals de splintervrije
wilgentakken) waarop ze kunnen knagen. Te lange tanden hinderen het konijn bij
het eten. Ook bij een goede voeding komt het voor dat de tanden door een verkeerde
stand te lang worden en doorgroeien, deze moeten dan door de dierenarts worden
geknipt of geslepen.[6] De nagels van het konijn moet je elke
twee à drie maanden knippen.
Het beste is om kleine stukjes van zo veel mogelijk verschillende groenten tegelijk te geven, in plaats van veel
van één soort groente. De wilde konijnen in de natuur eten ook heel gevarieerd
en eten overal een klein beetje van. Voorbeelden van goede groenten om te geven
zijn: andijvie, veldsla, broccoli, venkel, bleekselderij, knolselderij, koolrabi, wortelen en wortelloof, het loof van radijsjes, blaadjes witlof, paksoi, waterkers, aangevuld met een takje peterselie of selderij. Geef konijnen steeds genoeg vezels. Vul
korrels of groenvoer steeds aan met hooi of gras. Zonder vezels riskeert het
konijn diarree of dikkebuikenziekte.
Er zijn in de natuur nog veel meer kruiden en planten die goed zijn voor
konijnen, als weegbree, wilde achillea,
herderstasje, boerenwormkruid, absintalsem, de bloemen en het blad van de paardenbloem, dovenetel etc. De jonge toppen van de brandnetel
zijn zeer gezond, maar ze moeten wel eerst een dag liggen om de
"brand" eruit te laten gaan.
Opletten met: prei, ui, bieslook, bonen,
erwten,
maïs, vaste kool, spruitjes. Te veel klaver geeft ook problemen, net zoals veel nat
gras. Afgemaaid gras mag nooit gegeven
worden, geplukt of geknipt lang gras wel. Met koolsoorten en sla
en witlof moet je voorzichtig zijn, omdat een konijn
daar heel snel gasvorming van krijgt, wat ook weer dodelijk kan zijn. Het is
beter om van de koolsoorten een beetje bloemkool en 's winters boerenkool te
geven.
Huisvesting
De hokken die vaak in dierenwinkels en bouwmarkten worden verkocht zijn eigenlijk te
klein om een konijn continu in te huisvesten. Konijnen hebben ruimte nodig om
te rennen, te springen te spelen en te graven, ook om voor elkaar weg te
vluchten. Men kan rustig uitgaan van minimaal 1 à 2 vierkante meter per konijn.
Hokken die voor kippen gebruikt worden zijn met wat kleine aanpassingen vaak
zeer geschikte konijnenhokken. De dierenwinkel-hokken zijn overigens met
toevoeging van een ren ook redelijk geschikt. Konijnen hebben graag
ondergrondse graafruimte. Die graafruimte moet afgeschermd met stevig gaas,
zodat het voor bunzings en marters onmogelijk is om in het hok te komen.
Konijnen hebben de behoefte om te spelen. Ze zullen speelgoed erg op prijs
stellen. Geschikt speelgoed is onder meer: een kartonnen doos met een gat erin
(om in te kruipen/bovenop te springen), lege toiletpapierrolletjes (om mee te
gooien), een tennisbal aan een touwtje ophangen (om tegenaan te botsen),
rotanballetjes (om te knagen en om te gooien), een oud telefoonboek (om te
scheuren), een grote bak met aarde (om in te graven/wroeten), wilgentakken (om
op te knagen), een stuk oud tapijt (om te krabben). Het speelgoed zal gesloopt
worden, een teken dat het konijn het leuk vindt. Haal papier en kartonnen
speelgoed weg als het konijn het daadwerkelijk opeet, dit kan verstoppingen
veroorzaken. In de meeste dierenwinkels vind je ook speeltjes voor konijnen,
bijvoorbeeld een speelbal waarin "snoepjes" zoals gedroogde banaan, rozijnen of andere commerciële snoepjes kunnen worden gestopt.